Elke vrouw wordt geboren met zo’n half miljoen eicellen. Tijdens je vruchtbare jaren komen er daarvan ongeveer 450 tot rijping: dat zijn de keren dat je een ovulatie hebt. De ovulatie is een vast onderdeel van je menstruatiecyclus.
Als je cyclus gemiddeld 28 dagen duurt, vindt de ovulatie meestal rond dag 14 plaats. Maar dat kan verschillen: veel vrouwen hebben een cyclus tussen de 21 en 35 dagen. Die variatie zit vooral in de eerste helft van de cyclus, de zogenoemde folliculaire fase. Na de ovulatie begint de luteale fase, die meestal 12 tot 14 dagen duurt.
Je lichaam geeft vaak signalen dat je ovulatie eraan komt. Zo verandert het baarmoederhalsslijm vlak voor je eisprong: het wordt doorzichtig en rekbaar. Dit heet ook wel de ‘Spinnbarkeit’-factor en is een teken dat je in je meest vruchtbare periode zit.
Na de ovulatie verandert het follikelzakje waar de eicel uit kwam in het corpus luteum, ook wel het gele lichaam genoemd. Onder invloed van het hormoon LH (Luteïniserend Hormoon) gaat dit gele lichaam hormonen aanmaken, zoals progesteron en oestrogeen. Die zorgen ervoor dat je baarmoederslijmvlies wordt klaargemaakt voor een mogelijke innesteling van een bevruchte eicel.
Als er geen bevruchting plaatsvindt, verdwijnt het corpus luteum, dalen de hormoonspiegels, en volgt je menstruatie.

Voor vrouwen met een kinderwens is het herkennen van je ovulatiemoment heel waardevol. Dit is namelijk het moment waarop je het meest vruchtbaar bent. Door goed te letten op signalen van je lichaam – zoals veranderingen in je baarmoederhalsslijm – leer je je cyclus beter begrijpen. En dat helpt je om op het juiste moment zwanger te proberen te worden.